kasuaris
- ka·su·a·ris
- van Indonesisch kasuari, in de betekenis van ‘loopvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1763 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kasuaris | kasuarissen |
verkleinwoord | kasuarisje | kasuarisjes |
de kasuaris m
- (loopvogels) benaming voor vogels uit het geslacht Casuarius , grote vogels afkomstig uit de tropische regenwouden van Nieuw-Guinea en Australië
1. benaming voor vogels uit het geslacht Casuarius
- Het woord kasuaris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kasuaris" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kasuaris op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kasuaris" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be