Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reut
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘troep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1876 [1] [2] [3][4]
enkelvoud meervoud
naamwoord reut -
verkleinwoord reutje -

Zelfstandig naamwoord

de reutm [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11]

  1. zooi [12]
Synoniemen

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[13]

Verwijzingen