zwichten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van zwichten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zwichten | te zwichten | ||||||||
toekomend | zullen zwichten | te zullen zwichten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gezwicht | te hebben[1]/zijn[2] gezwicht | ||||||||
toekomend | gezwicht zullen hebben[1]/zijn[2] | gezwicht te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
zwichtend | gezwicht | ev. zwicht |
mv. verouderd zwicht |
zwichte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | zwicht | zwicht | zwicht | zwicht | zwicht | zwichten | zwichten | zwichten | |||
verleden (o.v.t.) | zwichtte | zwichtte | zwichtte | zwichtte | zwichtte | zwichtten | zwichtten | zwichtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal zwichten | zult/zal zwichten | zult/zal zwichten | zult zwichten | zal zwichten | zullen zwichten | zullen zwichten | zullen zwichten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zwichten | zou zwichten | zou(dt) zwichten | zoudt zwichten | zou zwichten | zouden zwichten | zouden zwichten | zouden zwichten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm gezwicht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gezwicht | er is gezwicht | |||||||||
verleden | er werd gezwicht | er was gezwicht | |||||||||
toekomend | er zal gezwicht worden | er zal gezwicht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gezwicht worden | er zou gezwicht zijn | |||||||||
lijdende vorm gezwicht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gezwicht worden | gezwicht te worden | ||||||||
toekomend | gezwicht zullen worden | gezwicht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gezwicht zijn | gezwicht te zijn | ||||||||
toekomend | gezwicht zullen zijn | gezwicht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gezwicht | wordt gezwicht | wordt gezwicht | wordt gezwicht | wordt gezwicht | worden gezwicht | worden gezwicht | worden gezwicht | |||
verleden (o.v.t.) | werd gezwicht | werd gezwicht | werd gezwicht | werdt gezwicht | werd gezwicht | werden gezwicht | werden gezwicht | werden gezwicht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gezwicht worden | zult gezwicht worden | zult gezwicht worden | zult gezwicht worden | zal gezwicht worden | zullen gezwicht worden | zullen gezwicht worden | zullen gezwicht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gezwicht worden | zou gezwicht worden | zou/zoudt gezwicht worden | zoudt gezwicht worden | zou gezwicht worden | zouden gezwicht worden | zouden gezwicht worden | zouden gezwicht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gezwicht | bent gezwicht | bent/is gezwicht | zijt gezwicht | is gezwicht | zijn gezwicht | zijn gezwicht | zijn gezwicht | |||
verleden (v.v.t.) | was gezwicht | was gezwicht | was gezwicht | waart gezwicht | was gezwicht | waren gezwicht | waren gezwicht | waren gezwicht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezwicht zijn | zult gezwicht zijn | zult gezwicht zijn | zult gezwicht zijn | zal gezwicht zijn | zullen gezwicht zijn | zullen gezwicht zijn | zullen gezwicht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezwicht zijn | zou gezwicht zijn | zou/zoudt gezwicht zijn | zoudt gezwicht zijn | zou gezwicht zijn | zouden gezwicht zijn | zouden gezwicht zijn | zouden gezwicht zijn |