wintergroen
Nederlands
Woordafbreking
- win·ter·groen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van winter zn en groen bn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wintergroen | wintergroenen |
verkleinwoord | wintergroentje | wintergroentjes |
Zelfstandig naamwoord
het wintergroen o
- (plantkunde) Pyrola , een geslacht van kruidachtige, groenblijvende planten uit de heidefamilie
Vertalingen
stellend | |
---|---|
onverbogen | wintergroen |
verbogen | wintergroene |
partitief | wintergroens |
Bijvoeglijk naamwoord
wintergroen
- (plantkunde) groen loof dragend dat niet afvalt
- In het Middellandse Zeegebied komen veel wintergroene bomen en struiken voor.
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord wintergroen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.