weggaan
- Geluid: weggaan (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɛxan / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈʋɛ.χan/
- (Limburg): /ˈwɛ.ɣaːn/
- weg·gaan
- samenstelling van weg bw en gaan
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
weggaan |
ging weg |
weggegaan |
klasse 7 | volledig |
weggaan
- ergatief zich ergens vandaan begeven
- We moeten nu echt weggaan, anders komen we niet meer op tijd.
- ergatief uitgaan, feesten
- Wilde jij vanavond nog weggaan?
- ergatief uit een relatie stappen
- De vriendin van de buurman is gisteren bij hem weggegaan.
- [1] vertrekken, aftaaien
1. zich ergens vandaan begeven
- Het woord weggaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weggaan" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be