ver·las·sen

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verlassen
[fɛɐ̯ˈlasn̩]
verließ
[fɛɐ̯ˈliːs]
verlassen
[fɛɐ̯ˈlasn̩]
volledig

verlassen

  1. verlaten
  2. achterlaten