voorwenden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voorwenden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorwenden | voor te wenden | ||||||||
toekomend | zullen voorwenden voor zullen wenden |
te zullen voorwenden voor te zullen wenden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorgewend | te hebben voorgewend | ||||||||
toekomend | voorgewend zullen hebben | voorgewend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
voorwendend | voorgewend | ev. wend voor |
mv. verouderd wendt voor |
wende voor (bijzin) voorwende | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | wend voor | wendt voor | wendt voor | wendt voor | wendt voor | wenden voor | wenden voor | wenden voor | |||
verleden (o.v.t.) | wendde voor | wendde voor | wendde voor | wendde voor | wendde voor | wendden voor | wendden voor | wendden voor | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorwenden | zult/zal voorwenden | zult/zal voorwenden | zult voorwenden | zal voorwenden | zullen voorwenden | zullen voorwenden | zullen voorwenden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorwenden | zou voorwenden | zou(dt) voorwenden | zoudt voorwenden | zou voorwenden | zouden voorwenden | zouden voorwenden | zouden voorwenden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | voorwend | voorwendt | voorwendt | voorwendt | voorwendt | voorwenden | voorwenden | voorwenden | |||
verleden (o.v.t.) | voorwendde | voorwendde | voorwendde | voorwendde | voorwendde | voorwendden | voorwendden | voorwendden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorwenden voor zal wenden |
zult/zal voorwenden voor zult/zal wenden |
zult/zal voorwenden voor zult/zal wenden |
zult voorwenden voor zult wenden |
zal voorwenden voor zal wenden |
zullen voorwenden voor zullen wenden |
zullen voorwenden voor zullen wenden |
zullen voorwenden voor zullen wenden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorwenden voor zou wenden |
zou voorwenden voor zou wenden |
zou(dt) voorwenden voor zou(dt) wenden |
zoudt voorwenden voor zoudt wenden |
zou voorwenden voor zou wenden |
zouden voorwenden voor zouden wenden |
zouden voorwenden voor zouden wenden |
zouden voorwenden voor zouden wenden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorgewend | hebt voorgewend | hebt/heeft voorgewend | hebt voorgewend | heeft voorgewend | hebben voorgewend | hebben voorgewend | hebben voorgewend | |||
verleden (v.v.t.) | had voorgewend | had voorgewend | had voorgewend | hadt voorgewend | had voorgewend | hadden voorgewend | hadden voorgewend | hadden voorgewend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgewend hebben | zal/zult voorgewend hebben | zult/zal voorgewend hebben | zult voorgewend hebben | zal voorgewend hebben | zullen voorgewend hebben | zullen voorgewend hebben | zullen voorgewend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgewend hebben | zou voorgewend hebben | zou/zoudt voorgewend hebben | zoudt voorgewend hebben | zou voorgewend hebben | zouden voorgewend hebben | zouden voorgewend hebben | zouden voorgewend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm voorgewend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt voorgewend | er is voorgewend | |||||||||
verleden | er werd voorgewend | er was voorgewend | |||||||||
toekomend | er zal voorgewend worden | er zal voorgewend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou voorgewend worden | er zou voorgewend zijn | |||||||||
lijdende vorm voorgewend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorgewend worden | voorgewend te worden | ||||||||
toekomend | voorgewend zullen worden | voorgewend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | voorgewend zijn | voorgewend te zijn | ||||||||
toekomend | voorgewend zullen zijn | voorgewend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word voorgewend | wordt voorgewend | wordt voorgewend | wordt voorgewend | wordt voorgewend | worden voorgewend | worden voorgewend | worden voorgewend | |||
verleden (o.v.t.) | werd voorgewend | werd voorgewend | werd voorgewend | werdt voorgewend | werd voorgewend | werden voorgewend | werden voorgewend | werden voorgewend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorgewend worden | zult voorgewend worden | zult voorgewend worden | zult voorgewend worden | zal voorgewend worden | zullen voorgewend worden | zullen voorgewend worden | zullen voorgewend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorgewend worden | zou voorgewend worden | zou/zoudt voorgewend worden | zoudt voorgewend worden | zou voorgewend worden | zouden voorgewend worden | zouden voorgewend worden | zouden voorgewend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben voorgewend | bent voorgewend | bent/is voorgewend | zijt voorgewend | is voorgewend | zijn voorgewend | zijn voorgewend | zijn voorgewend | |||
verleden (v.v.t.) | was voorgewend | was voorgewend | was voorgewend | waart voorgewend | was voorgewend | waren voorgewend | waren voorgewend | waren voorgewend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgewend zijn | zult voorgewend zijn | zult voorgewend zijn | zult voorgewend zijn | zal voorgewend zijn | zullen voorgewend zijn | zullen voorgewend zijn | zullen voorgewend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgewend zijn | zou voorgewend zijn | zou/zoudt voorgewend zijn | zoudt voorgewend zijn | zou voorgewend zijn | zouden voorgewend zijn | zouden voorgewend zijn | zouden voorgewend zijn |