voorvoelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voorvoelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorvoelen | te voorvoelen | ||||||||
toekomend | zullen voorvoelen | te zullen voorvoelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorvoeld | te hebben voorvoeld | ||||||||
toekomend | voorvoeld zullen hebben | voorvoeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
voorvoelend | voorvoeld | ev. voorvoel |
mv. verouderd voorvoelt |
voorvoele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | voorvoel | voorvoelt | voorvoelt | voorvoelt | voorvoelt | voorvoelen | voorvoelen | voorvoelen | |||
verleden (o.v.t.) | voorvoelde | voorvoelde | voorvoelde | voorvoelde | voorvoelde | voorvoelden | voorvoelden | voorvoelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorvoelen | zult/zal voorvoelen | zult/zal voorvoelen | zult voorvoelen | zal voorvoelen | zullen voorvoelen | zullen voorvoelen | zullen voorvoelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorvoelen | zou voorvoelen | zou(dt) voorvoelen | zoudt voorvoelen | zou voorvoelen | zouden voorvoelen | zouden voorvoelen | zouden voorvoelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorvoeld | hebt voorvoeld | hebt/heeft voorvoeld | hebt voorvoeld | heeft voorvoeld | hebben voorvoeld | hebben voorvoeld | hebben voorvoeld | |||
verleden (v.v.t.) | had voorvoeld | had voorvoeld | had voorvoeld | hadt voorvoeld | had voorvoeld | hadden voorvoeld | hadden voorvoeld | hadden voorvoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorvoeld hebben | zal/zult voorvoeld hebben | zult/zal voorvoeld hebben | zult voorvoeld hebben | zal voorvoeld hebben | zullen voorvoeld hebben | zullen voorvoeld hebben | zullen voorvoeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorvoeld hebben | zou voorvoeld hebben | zou/zoudt voorvoeld hebben | zoudt voorvoeld hebben | zou voorvoeld hebben | zouden voorvoeld hebben | zouden voorvoeld hebben | zouden voorvoeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm voorvoeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt voorvoeld | er is voorvoeld | |||||||||
verleden | er werd voorvoeld | er was voorvoeld | |||||||||
toekomend | er zal voorvoeld worden | er zal voorvoeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou voorvoeld worden | er zou voorvoeld zijn | |||||||||
lijdende vorm voorvoeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorvoeld worden | voorvoeld te worden | ||||||||
toekomend | voorvoeld zullen worden | voorvoeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | voorvoeld zijn | voorvoeld te zijn | ||||||||
toekomend | voorvoeld zullen zijn | voorvoeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word voorvoeld | wordt voorvoeld | wordt voorvoeld | wordt voorvoeld | wordt voorvoeld | worden voorvoeld | worden voorvoeld | worden voorvoeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd voorvoeld | werd voorvoeld | werd voorvoeld | werdt voorvoeld | werd voorvoeld | werden voorvoeld | werden voorvoeld | werden voorvoeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorvoeld worden | zult voorvoeld worden | zult voorvoeld worden | zult voorvoeld worden | zal voorvoeld worden | zullen voorvoeld worden | zullen voorvoeld worden | zullen voorvoeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorvoeld worden | zou voorvoeld worden | zou/zoudt voorvoeld worden | zoudt voorvoeld worden | zou voorvoeld worden | zouden voorvoeld worden | zouden voorvoeld worden | zouden voorvoeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben voorvoeld | bent voorvoeld | bent/is voorvoeld | zijt voorvoeld | is voorvoeld | zijn voorvoeld | zijn voorvoeld | zijn voorvoeld | |||
verleden (v.v.t.) | was voorvoeld | was voorvoeld | was voorvoeld | waart voorvoeld | was voorvoeld | waren voorvoeld | waren voorvoeld | waren voorvoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorvoeld zijn | zult voorvoeld zijn | zult voorvoeld zijn | zult voorvoeld zijn | zal voorvoeld zijn | zullen voorvoeld zijn | zullen voorvoeld zijn | zullen voorvoeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorvoeld zijn | zou voorvoeld zijn | zou/zoudt voorvoeld zijn | zoudt voorvoeld zijn | zou voorvoeld zijn | zouden voorvoeld zijn | zouden voorvoeld zijn | zouden voorvoeld zijn |