voorprogrammeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voorprogrammeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorprogrammeren | voor te programmeren | ||||||||
toekomend | zullen voorprogrammeren voor zullen programmeren |
te zullen voorprogrammeren voor te zullen programmeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorgeprogrammeerd | te hebben voorgeprogrammeerd | ||||||||
toekomend | voorgeprogrammeerd zullen hebben | voorgeprogrammeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
voorprogrammerend | voorgeprogrammeerd | ev. programmeer voor |
mv. verouderd programmeert voor |
programmere voor (bijzin) voorprogrammere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | programmeer voor | programmeert voor | programmeert voor | programmeert voor | programmeert voor | programmeren voor | programmeren voor | programmeren voor | |||
verleden (o.v.t.) | programmeerde voor | programmeerde voor | programmeerde voor | programmeerde voor | programmeerde voor | programmeerden voor | programmeerden voor | programmeerden voor | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorprogrammeren | zult/zal voorprogrammeren | zult/zal voorprogrammeren | zult voorprogrammeren | zal voorprogrammeren | zullen voorprogrammeren | zullen voorprogrammeren | zullen voorprogrammeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorprogrammeren | zou voorprogrammeren | zou(dt) voorprogrammeren | zoudt voorprogrammeren | zou voorprogrammeren | zouden voorprogrammeren | zouden voorprogrammeren | zouden voorprogrammeren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | voorprogrammeer | voorprogrammeert | voorprogrammeert | voorprogrammeert | voorprogrammeert | voorprogrammeren | voorprogrammeren | voorprogrammeren | |||
verleden (o.v.t.) | voorprogrammeerde | voorprogrammeerde | voorprogrammeerde | voorprogrammeerde | voorprogrammeerde | voorprogrammeerden | voorprogrammeerden | voorprogrammeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorprogrammeren voor zal programmeren |
zult/zal voorprogrammeren voor zult/zal programmeren |
zult/zal voorprogrammeren voor zult/zal programmeren |
zult voorprogrammeren voor zult programmeren |
zal voorprogrammeren voor zal programmeren |
zullen voorprogrammeren voor zullen programmeren |
zullen voorprogrammeren voor zullen programmeren |
zullen voorprogrammeren voor zullen programmeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorprogrammeren voor zou programmeren |
zou voorprogrammeren voor zou programmeren |
zou(dt) voorprogrammeren voor zou(dt) programmeren |
zoudt voorprogrammeren voor zoudt programmeren |
zou voorprogrammeren voor zou programmeren |
zouden voorprogrammeren voor zouden programmeren |
zouden voorprogrammeren voor zouden programmeren |
zouden voorprogrammeren voor zouden programmeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorgeprogrammeerd | hebt voorgeprogrammeerd | hebt/heeft voorgeprogrammeerd | hebt voorgeprogrammeerd | heeft voorgeprogrammeerd | hebben voorgeprogrammeerd | hebben voorgeprogrammeerd | hebben voorgeprogrammeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had voorgeprogrammeerd | had voorgeprogrammeerd | had voorgeprogrammeerd | hadt voorgeprogrammeerd | had voorgeprogrammeerd | hadden voorgeprogrammeerd | hadden voorgeprogrammeerd | hadden voorgeprogrammeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgeprogrammeerd hebben | zal/zult voorgeprogrammeerd hebben | zult/zal voorgeprogrammeerd hebben | zult voorgeprogrammeerd hebben | zal voorgeprogrammeerd hebben | zullen voorgeprogrammeerd hebben | zullen voorgeprogrammeerd hebben | zullen voorgeprogrammeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgeprogrammeerd hebben | zou voorgeprogrammeerd hebben | zou/zoudt voorgeprogrammeerd hebben | zoudt voorgeprogrammeerd hebben | zou voorgeprogrammeerd hebben | zouden voorgeprogrammeerd hebben | zouden voorgeprogrammeerd hebben | zouden voorgeprogrammeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm voorgeprogrammeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt voorgeprogrammeerd | er is voorgeprogrammeerd | |||||||||
verleden | er werd voorgeprogrammeerd | er was voorgeprogrammeerd | |||||||||
toekomend | er zal voorgeprogrammeerd worden | er zal voorgeprogrammeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou voorgeprogrammeerd worden | er zou voorgeprogrammeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm voorgeprogrammeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorgeprogrammeerd worden | voorgeprogrammeerd te worden | ||||||||
toekomend | voorgeprogrammeerd zullen worden | voorgeprogrammeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | voorgeprogrammeerd zijn | voorgeprogrammeerd te zijn | ||||||||
toekomend | voorgeprogrammeerd zullen zijn | voorgeprogrammeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word voorgeprogrammeerd | wordt voorgeprogrammeerd | wordt voorgeprogrammeerd | wordt voorgeprogrammeerd | wordt voorgeprogrammeerd | worden voorgeprogrammeerd | worden voorgeprogrammeerd | worden voorgeprogrammeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd voorgeprogrammeerd | werd voorgeprogrammeerd | werd voorgeprogrammeerd | werdt voorgeprogrammeerd | werd voorgeprogrammeerd | werden voorgeprogrammeerd | werden voorgeprogrammeerd | werden voorgeprogrammeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorgeprogrammeerd worden | zult voorgeprogrammeerd worden | zult voorgeprogrammeerd worden | zult voorgeprogrammeerd worden | zal voorgeprogrammeerd worden | zullen voorgeprogrammeerd worden | zullen voorgeprogrammeerd worden | zullen voorgeprogrammeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorgeprogrammeerd worden | zou voorgeprogrammeerd worden | zou/zoudt voorgeprogrammeerd worden | zoudt voorgeprogrammeerd worden | zou voorgeprogrammeerd worden | zouden voorgeprogrammeerd worden | zouden voorgeprogrammeerd worden | zouden voorgeprogrammeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben voorgeprogrammeerd | bent voorgeprogrammeerd | bent/is voorgeprogrammeerd | zijt voorgeprogrammeerd | is voorgeprogrammeerd | zijn voorgeprogrammeerd | zijn voorgeprogrammeerd | zijn voorgeprogrammeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was voorgeprogrammeerd | was voorgeprogrammeerd | was voorgeprogrammeerd | waart voorgeprogrammeerd | was voorgeprogrammeerd | waren voorgeprogrammeerd | waren voorgeprogrammeerd | waren voorgeprogrammeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgeprogrammeerd zijn | zult voorgeprogrammeerd zijn | zult voorgeprogrammeerd zijn | zult voorgeprogrammeerd zijn | zal voorgeprogrammeerd zijn | zullen voorgeprogrammeerd zijn | zullen voorgeprogrammeerd zijn | zullen voorgeprogrammeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgeprogrammeerd zijn | zou voorgeprogrammeerd zijn | zou/zoudt voorgeprogrammeerd zijn | zoudt voorgeprogrammeerd zijn | zou voorgeprogrammeerd zijn | zouden voorgeprogrammeerd zijn | zouden voorgeprogrammeerd zijn | zouden voorgeprogrammeerd zijn |