• vloed
  • In de betekenis van ‘wassend water, stroom’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vloed vloeden
verkleinwoord vloedje vloedjes

de vloedm

  1. stromende vloeistof met daarmee gepaard gaande verhoging van de vloeistofstand
    • De stortbui zorgde voor een plotselinge vloed die de rivier buiten zijn oevers deed treden. 
  2. hoog water, getij
  3. (medisch) uittrede van lichaamsvocht
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]