strand met vloedlijnen
  • vloed·lijn
enkelvoud meervoud
naamwoord vloedlijn vloedlijnen
verkleinwoord vloedlijntje vloedlijntjes

de vloedlijnv / m

  1. (aardrijkskunde) door aangespoeld materiaal gevormde lijn die het verste bereik van vloed aangeeft
    • Gistermiddag om een uur of vijf liepen mijn vriendin en ik, beiden tachtigers, heerlijk langs de vloedlijn bij de Wassenaarse Slag.[2] 
    • Een schoonmaker van een strandtent in Scheveningen geloofde gistermorgen zijn ogen niet toen hij op de vloedlijn een dode krokodil zag liggen.[3] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 14 augustus 2017
  3. NRC 7 juli 2009
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be