Vloedmerk langs de Bathpolder, Zeeland

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vloed·merk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vloedmerk vloedmerken
verkleinwoord vloedmerkje vloedmerkjes

Zelfstandig naamwoord

het vloedmerko

  1. (waterbeheer) aangespoeld drijfvuil dat de hoogste waterstand (incl. Golfoploop) op een oever markeert
     Grasbeloopen moeten in voorjaar en zomer door het slechten van mest- en molshoopen, ..., het spoedig verwijderen van veek of vloedmerk en voorwerpen, waaronder het gras zou kunnen verstikken, geregeld worden onderhouden, opdat tegen het najaar overal dicht, vastgeworteld kort gras aanwezig is,[2]
Synoniemen

veekrand

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    T. Huitema
    “Dijken langs zee, rivieren en kanalen.” (1947), Kosmos, Amsterdam, 33-34