• tra·nen·vloed
enkelvoud meervoud
naamwoord tranenvloed tranenvloeden
verkleinwoord

de tranenvloedm

  1. het overmatig huilen
     Haar onbekrompen tranenvloed, aangelengd met dun snot, had me juist als nooit tevoren tot de daad gestimuleerd - maar misschien speelde ook haar wanhopige passiviteit daar een rol bij.[2]
     De geur van heel de bloemenzee vergeet je, zingt Lau. De tranenvloed die je verdooft, vergeet je. Het ontroerende aan 'De Vriendschap', gezongen door Thé Lau en de PSV-selectie, is dat het je doet denken aan je eigen voetbalteam, dat van nu of dat van vroeger. Het raakt de kern van jongens onder elkaar. Het is lachen én huilen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “'De Vriendschap' van Thé Lau is eigenlijk een voetballiedje” (27 jun. 2015), Tubantia