De Zondvloed door Crispijn van de Passe de Jonge  
  • zond·vloed
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘grote vloed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
  • samenstelling van  zonde  en  vloed 
enkelvoud meervoud
naamwoord zondvloed zondvloeden
verkleinwoord zondvloedje zondvloedjes

de zondvloedm

  1. (religie) een catastrofale en bijna alles vernietigende vloed die volgens de Bijbel ooit zou hebben plaatsgevonden, als straf van God
  • Na mij/ons de zondvloed
Dat is een probleem dat zich pas voordoet als ik er zelf niet meer ben (vgl. het zal mijn tijd wel duren)
94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]