verzadigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verzadigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzadigen | te verzadigen | ||||||||
toekomend | zullen verzadigen | te zullen verzadigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verzadigd | te hebben verzadigd | ||||||||
toekomend | verzadigd zullen hebben | verzadigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verzadigend | verzadigd | ev. verzadig |
mv. verouderd verzadigt |
verzadige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verzadig | verzadigt | verzadigt | verzadigt | verzadigt | verzadigen | verzadigen | verzadigen | |||
verleden (o.v.t.) | verzadigde | verzadigde | verzadigde | verzadigde | verzadigde | verzadigden | verzadigden | verzadigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzadigen | zult/zal verzadigen | zult/zal verzadigen | zult verzadigen | zal verzadigen | zullen verzadigen | zullen verzadigen | zullen verzadigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzadigen | zou verzadigen | zou(dt) verzadigen | zoudt verzadigen | zou verzadigen | zouden verzadigen | zouden verzadigen | zouden verzadigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verzadigd | hebt verzadigd | hebt/heeft verzadigd | hebt verzadigd | heeft verzadigd | hebben verzadigd | hebben verzadigd | hebben verzadigd | |||
verleden (v.v.t.) | had verzadigd | had verzadigd | had verzadigd | hadt verzadigd | had verzadigd | hadden verzadigd | hadden verzadigd | hadden verzadigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzadigd hebben | zal/zult verzadigd hebben | zult/zal verzadigd hebben | zult verzadigd hebben | zal verzadigd hebben | zullen verzadigd hebben | zullen verzadigd hebben | zullen verzadigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzadigd hebben | zou verzadigd hebben | zou/zoudt verzadigd hebben | zoudt verzadigd hebben | zou verzadigd hebben | zouden verzadigd hebben | zouden verzadigd hebben | zouden verzadigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verzadigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verzadigd | er is verzadigd | |||||||||
verleden | er werd verzadigd | er was verzadigd | |||||||||
toekomend | er zal verzadigd worden | er zal verzadigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verzadigd worden | er zou verzadigd zijn | |||||||||
lijdende vorm verzadigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzadigd worden | verzadigd te worden | ||||||||
toekomend | verzadigd zullen worden | verzadigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verzadigd zijn | verzadigd te zijn | ||||||||
toekomend | verzadigd zullen zijn | verzadigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verzadigd | wordt verzadigd | wordt verzadigd | wordt verzadigd | wordt verzadigd | worden verzadigd | worden verzadigd | worden verzadigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verzadigd | werd verzadigd | werd verzadigd | werdt verzadigd | werd verzadigd | werden verzadigd | werden verzadigd | werden verzadigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzadigd worden | zult verzadigd worden | zult verzadigd worden | zult verzadigd worden | zal verzadigd worden | zullen verzadigd worden | zullen verzadigd worden | zullen verzadigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzadigd worden | zou verzadigd worden | zou/zoudt verzadigd worden | zoudt verzadigd worden | zou verzadigd worden | zouden verzadigd worden | zouden verzadigd worden | zouden verzadigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verzadigd | bent verzadigd | bent/is verzadigd | zijt verzadigd | is verzadigd | zijn verzadigd | zijn verzadigd | zijn verzadigd | |||
verleden (v.v.t.) | was verzadigd | was verzadigd | was verzadigd | waart verzadigd | was verzadigd | waren verzadigd | waren verzadigd | waren verzadigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzadigd zijn | zult verzadigd zijn | zult verzadigd zijn | zult verzadigd zijn | zal verzadigd zijn | zullen verzadigd zijn | zullen verzadigd zijn | zullen verzadigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzadigd zijn | zou verzadigd zijn | zou/zoudt verzadigd zijn | zoudt verzadigd zijn | zou verzadigd zijn | zouden verzadigd zijn | zouden verzadigd zijn | zouden verzadigd zijn |