• ver·za·dig·de
vervoeging van
verzadigen

verzadigde

  1. enkelvoud verleden tijd van verzadigen
    • Ik verzadigde. 
    • Jij verzadigde. 
    • Hij, zij, het verzadigde. 
  2. verbogen vorm van verzadigd, voltooid deelwoord van verzadigen

verzadigde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van verzadigd