tweehonderdeenentwintig

       
0 2 2 1
tweehonderdeenentwintig,
op een abacus
  • twee·hon·derd·een·en·twin·tig

tweehonderdeenentwintig

  1. "221", het getal tussen tweehonderdtwintig en tweehonderdtweeëntwintig, tweehonderd plus eenentwintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdeenentwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdeenentwintig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdeenentwintig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdeenentwintig tweehonderdeenentwintigs
verkleinwoord tweehonderdeenentwintigje tweehonderdeenentwintigjes

de tweehonderdeenentwintigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 221 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdeenentwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdeenentwintigmv

  1. groep van 221 eenheden
    • Die tweehonderdeenentwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.