transcriberen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van transcriberen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		transcriberen			te transcriberen
	toekomend		zullen transcriberen			te zullen transcriberen
voltooid	tegenwoordig		hebben getranscribeerd			te hebben getranscribeerd
	toekomend		getranscribeerd zullen hebben			getranscribeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	transcriberend		getranscribeerd			ev. transcribeer	mv. verouderd transcribeert	transcribere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	transcribeer	transcribeert	transcribeert	transcribeert	transcribeert	transcriberen	transcriberen	transcriberen
verleden (o.v.t.)	transcribeerde	transcribeerde	transcribeerde	transcribeerde	transcribeerde	transcribeerden	transcribeerden	transcribeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal transcriberen	zult/zal transcriberen	zult/zal transcriberen	zult transcriberen	zal transcriberen	zullen transcriberen	zullen transcriberen	zullen transcriberen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou transcriberen	zou transcriberen	zou(dt) transcriberen	zoudt transcriberen	zou transcriberen	zouden transcriberen	zouden transcriberen	zouden transcriberen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getranscribeerd	hebt getranscribeerd	hebt/heeft getranscribeerd	hebt getranscribeerd	heeft getranscribeerd	hebben getranscribeerd	hebben getranscribeerd	hebben getranscribeerd
verleden (v.v.t.)	had getranscribeerd	had getranscribeerd	had getranscribeerd	hadt getranscribeerd	had getranscribeerd	hadden getranscribeerd	hadden getranscribeerd	hadden getranscribeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal getranscribeerd hebben	zal/zult getranscribeerd hebben	zult/zal getranscribeerd hebben	zult getranscribeerd hebben	zal getranscribeerd hebben	zullen getranscribeerd hebben	zullen getranscribeerd hebben	zullen getranscribeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getranscribeerd hebben	zou getranscribeerd hebben	zou/zoudt getranscribeerd hebben	zoudt getranscribeerd hebben	zou getranscribeerd hebben	zouden getranscribeerd hebben	zouden getranscribeerd hebben	zouden getranscribeerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm getranscribeerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt getranscribeerd				er is getranscribeerd
verleden	er werd getranscribeerd				er was getranscribeerd
toekomend	er zal getranscribeerd worden				er zal getranscribeerd zijn
voorwaardelijk	er zou getranscribeerd worden				er zou getranscribeerd zijn
lijdende vorm getranscribeerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		getranscribeerd worden			getranscribeerd te worden
	toekomend		getranscribeerd zullen worden			getranscribeerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		getranscribeerd zijn			getranscribeerd te zijn
	toekomend		getranscribeerd zullen zijn			getranscribeerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word getranscribeerd	wordt getranscribeerd	wordt getranscribeerd	wordt getranscribeerd	wordt getranscribeerd	worden getranscribeerd	worden getranscribeerd	worden getranscribeerd
verleden (o.v.t.)	werd getranscribeerd	werd getranscribeerd	werd getranscribeerd	werdt getranscribeerd	werd getranscribeerd	werden getranscribeerd	werden getranscribeerd	werden getranscribeerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal getranscribeerd worden	zult getranscribeerd worden	zult getranscribeerd worden	zult getranscribeerd worden	zal getranscribeerd worden	zullen getranscribeerd worden	zullen getranscribeerd worden	zullen getranscribeerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou getranscribeerd worden	zou getranscribeerd worden	zou/zoudt getranscribeerd worden	zoudt getranscribeerd worden	zou getranscribeerd worden	zouden getranscribeerd worden	zouden getranscribeerd worden	zouden getranscribeerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben getranscribeerd	bent getranscribeerd	bent/is getranscribeerd	zijt getranscribeerd	is getranscribeerd	zijn getranscribeerd	zijn getranscribeerd	zijn getranscribeerd
verleden (v.v.t.)	was getranscribeerd	was getranscribeerd	was getranscribeerd	waart getranscribeerd	was getranscribeerd	waren getranscribeerd	waren getranscribeerd	waren getranscribeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal getranscribeerd zijn	zult getranscribeerd zijn	zult getranscribeerd zijn	zult getranscribeerd zijn	zal getranscribeerd zijn	zullen getranscribeerd zijn	zullen getranscribeerd zijn	zullen getranscribeerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getranscribeerd zijn	zou getranscribeerd zijn	zou/zoudt getranscribeerd zijn	zoudt getranscribeerd zijn	zou getranscribeerd zijn	zouden getranscribeerd zijn	zouden getranscribeerd zijn	zouden getranscribeerd zijn