transcriberen
- trans·cri·be·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overschrijven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1553 [1]
- afgeleid van het Latijnse scribere met het voorvoegsel trans- en met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
transcriberen |
transcribeerde |
getranscribeerd |
zwak -d | volledig |
transcriberen [3]
- overgankelijk overschrijven, overbrengen in een andere vorm
1.
- Het woord transcriberen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "transcriberen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ transcriberen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).