tijm
- tijm
- Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tijm | - |
verkleinwoord | tijmpje | tijmpjes |
de tijm m
- (plantkunde) verschillende kruidachtige of houtachtige planten met een zeer aromatische geur uit de lipbloemenfamilie Lamiaceae
- (plantkunde) verwijst naar Thymus vulgaris , die de basis vormt van het keukenkruid ((wikidata: tijm ))
- (kruid) de blaadjes, vers of gedroogd, van Thymus vulgaris worden gebruikt om (Mediterrane) gerechten te kruiden (wikidata: tijm )
3. kruid gebruikt in de keuken
- Het woord tijm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tijm" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tijm" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be