natuurgebied waar je mag struinen
  • strui·nen
  • In de betekenis van ‘rondsnuffelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1572 [1]

struinen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
struinen
struinde
gestruind
zwak -d volledig
  1. rondzwerven, rondlopen
    • Ik wilde rond het huis hangen en door het bos struinen, in de schuur staan aan de werkbank en dieren opzetten. [3] 
    • Voor de ramen verdrongen zich nieuwsgierigen die een glimp van de teamleden hoopten op te vangen. Als ze iemand door de savanne zagen struinen — daar was het zicht vaak goed — bonkten ze geestdriftig op de ramen. Als het de teamleden te veel werd verstopten ze zich in het regenwoud. [4] 
    • Myrthe Brinckman (17) houdt er van om te acteren. Zaterdagavond kan ze zich helemaal uitleven in de binnenstad van Almelo. Tijdens een live-horrorshow is ze n van de 120 zombies, die tijdens Halloween tussen 17 en 21 uur door het centrum struinen.[5] 
  2. zoeken, rondsnuffelen
98 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[6]