rondlopen
- rond·lo·pen
- samenstelling van rond en lopen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rondlopen |
liep rond |
rondgelopen |
klasse 7 | volledig |
rondlopen
- ergatief een gesloten kromme lopend volmaken
- Ze zijn al drie keer rondgelopen en moeten nog twee rondjes.
- inergatief herhaaldelijk ongericht lopen door een bepaald gebied
- Er lopen daar vaak een paar reeën rond.
1.
- Het woord rondlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rondlopen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be