• rond·dwa·len

ronddwalen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ronddwalen
dwaalde rond
rondgedwaald
zwak -d volledig
  1. zonder duidelijke richting en doel bewegen in een bepaalde ruimte
     Paniekerig schoten allerlei gedachten door mijn hoofd: was dit niet nog gevaarlijker, helemaal alleen onbeschut en hoog in de bergen? Had ik een fout gemaakt door de mensen voor me uit het oog te verliezen en nu alleen op een berg van meer dan 3.000 meter hoog rond te dwalen?[2]
     In de afgelopen jaren kreeg de biënnale de bijnaam White-ny, omdat er in vorige edities zo weinig zwarte en vrouwelijke kunstenaars te zien waren. Ronddwalend door de zalen van het prachtige nieuwe gebouw van het Whitney, wordt duidelijk dat de jonge curatoren Mia Locks en Christopher Y. Lew daar dit jaar gelukkig verandering in hebben gebracht. Het resultaat is een uiterst politieke biënnale. Hier zijn kunstwerken te zien die gaan over een land dat worstelt met zijn eigen identiteit, de identiteit van haar inwoners, van haar politiek, van haar toekomst en bestaansrecht als land van mogelijkheden en dromen[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Mirthe Berentsen
    “ (4 april 2017), NRC
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be