dwalen
- dwa·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dwalen |
dwaalde |
gedwaald |
zwak -d | volledig |
dwalen
- ergatief zonder kennis van waar men is rondbewegen
- We zijn uren door die stad gedwaald voordat we eindelijk een bruikbaar verkeersbord zagen.
- inergatief zonder kennis van waar men is bewegen
- We hebben gelukkig niet zo lang gedwaald.
- inergatief geestelijk zich op een afwijkend pad bevinden, het mis hebben
- Er werd bepaald dat de bisschop gedwaald had met deze omstreden uitspraak.
- dwaalgast, dwaalgeest, dwaalleer, dwaallicht, dwaalspoor, dwaalster, dwaaltocht, dwaaltuin, dwaalweg, dwaalwetenschap, dwaling
1. zonder kennis van waar men is rondbewegen
2. zonder kennis van waar men is bewegen
3. geestelijk zich op een afwijkend pad bevinden, het mis hebben
- Het woord dwalen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dwalen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "dwalen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dwalen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be