• spet·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord spetter spetters
verkleinwoord spettertje spettertjes

de spetterm

  1. v/m een weggeslingerde druppel
    • Nu zitten er weer spetters op mijn zojuist gezeemde raam! 
  2. m populair: seksueel aantrekkelijke jongeman
    • Wat een spetter zeg! 
vervoeging van
spetteren

spetter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spetteren
    • Ik spetter. 
  2. gebiedende wijs van spetteren
    • Spetter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spetteren
    • Spetter je? 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]