kwak
- kwak
- In de betekenis van ‘vissersvaartuig’ voor het eerst aangetroffen in 1889 [1]
- klanknabootsing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kwak | kwakken |
verkleinwoord | kwakje | kwakjes |
de kwak m
- hoeveelheid kleverig of gelei-achtig materiaal
- Er viel een kwak mayonaise op mijn broek.
- (roeipotigen) bepaalde reigersoort, Nycticorax nycticorax
- De kwak broedt in de zoete en zoute draslanden van Afrika, Europa, Azië en Amerika.
- gedroogde en gemalen cassave
- [2] nachtreiger
- ascensionkwak, bermudakwak, geelkruinkwak, hainankwak, Indische kwak, Japanse kwak, mauritiuskwak, réunionkwak, rodrigueskwak, rosse kwak, witrugkwak
- kwak neer, kwakbol, kwakdenken, kwakdenker, kwakhuis, kwakken neer, kwakker, kwakkuil, kwakman, kwakster, kwakzalven
2. bepaalde reigersoort, Nycticorax nycticorax
|
vervoeging van |
---|
kwakken |
kwak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwakken
- Ik kwak.
- gebiedende wijs van kwakken
- Kwak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwakken
- Kwak je?
- Het woord kwak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwak" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "kwak" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be