• kwak·ken
  • In de betekenis van ‘hard neersmijten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kwakken
kwakte
gekwakt
zwak -t volledig

kwakken

  1. overgankelijk met enige vaart iets vervormbaars tegen een hard voorwerp gooien
    • Hij kwakte de verf op het doek. 

de kwakkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kwak
94 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]