klodder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klod·der
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘klonter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klodder | klodders |
verkleinwoord | kloddertje | kloddertjes |
Zelfstandig naamwoord
de klodder m
- hoeveelheid dik vloeibaar materiaal
- Karel Appel schilderde met grote klodders verf.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
klodderen |
klodder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klodderen
- Ik klodder.
- gebiedende wijs van klodderen
- Klodder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klodderen
- Klodder je?
Gangbaarheid
- Het woord klodder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klodder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "klodder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be