klodderen
- klod·de·ren
klodderen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klodderen |
klodderde |
geklodderd |
zwak -d | volledig |
- ruw neersmijten van half vloeibare smerigheden
- Verder ben jij mijn ‘beschermer’ en ik de ‘beschermeling’ van de nederlandsche kunstcritici, zoodat ik vuiligheden mag klodderen in Gr. Ned. en wij zijn allemaal communisten - wschl. binnenkort ook homosexueelen, net als Vestdijk! [3]
1. ruw neersmijten van half vloeibare smerigheden
- Het woord klodderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klodderen" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ klodderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Bandoeng, 28 december 1938 E. du Perron aan Menno ter Braak
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be