kladderen
- klad·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kladderen |
kladderde |
gekladderd |
zwak -d | volledig |
kladderen
- overgankelijk slecht of onverzorgd schrijven
- Ik kon niet lezen wat hij op dat papiertje had gekladderd.
- inergatief nat- of vuilmaken door gemors of gesmeer
- Het kind kladderde met enkele verfpotjes.
- Het woord kladderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kladderen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be