kledderen
- kled·de·ren
kledderen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kledderen |
kledderde |
gekledderd |
zwak -d | volledig |
- (informeel) laten vallen
- Horna speelde goed, Federer speelde slecht. Werkertje Horna was uiterst geconcentreerd, virtuoos Federer liet de strijkstok waarmee hij zulk fraai spel kan componeren, regelmatig uit de handen kledderen. [2]
- iets vies maken door zaken te laten vallen of rond te laten spetteren
- Van mij mogen Bashô's kikkers dus ploppen, plonzen, en zelfs kledderen zoveel ze maar willen. Elk kikkertje springt immers zoals het gebekt is? [3]
- Het woord kledderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kledderen" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ kledderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Volkskrant 27 mei 2003 Uitblinker Federer struikelt in Parijs over Peruaan
- ↑ (2005)– [tijdschrift] Gids, De Jacques Westerhoven Er sprongen zeven kikkertjes Biologische belemmeringen in de haikuliteratuur
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be