kribbelen
- krib·be·len
kribbelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kribbelen |
kribbelde |
gekribbeld |
zwak -d | volledig |
- snel, slordig krassen of schrijven
- Turlututu is de hoofdpersoon die je vraagt mee te doen. Bij een tekening van een bord: "Neem een geel potlood en kribbel ermee in het bord. Voeg rode puntjes toe, enkele groene rondjes en heel veel blauwe streepjes. Vul het glas met de kleur van je lievelingsdrankje. Kleur de placemat en de bloemen. VERSLIND HET MET JE OGEN!" [3]
- Omdat ik het helemaal niet heb voor stug schrijvende pennen. Een pen moet me zin geven om te kribbelen. [4]
- Maar ook wij die luisteren, zijn vanaf de eerste noten gebeten door de competitiegeest. De eerste kandidaat is nauwelijks vijf maten ver en we zijn al plussen en minnen aan het noteren in het programmaboek. En het gekke is: als we even om ons heen kijken, blijkt dat we lang niet de enigen zijn die driftig zitten te kribbelen. [5]
- kriebelen
- ruzie maken
- Het woord kribbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kribbelen" herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kribbelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC M. van Twillert 5 april 2012 Krassen mag!
- ↑ De Standaard 25 maart 2017 Doodegewone dingen deluxe
- ↑ De Standaard 11 mei 2017 Honderd meter snarenslag: de eerste ronde
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be