kribben
- krib·ben
de kribben mv
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kribben |
kribde |
gekribd |
zwak -d | volledig |
kribben
- inergatief, (verouderd) ruzie maken
- Als opa zijn dag niet had, kribde hij met iedereen.
- inergatief, (verouderd) (rivier-) kribben maken
- De aannemer van het kribwerk is nog deze maand klaar met kribben.
- [1] bekvechten, hakketakken, kibbelen, kiften, tegenstribbelen, twisten, vitten
- [2] kribben aanleggen, kribben bouwen
- [1] inschikken, vleien
- [1] kribbebijten
- [2] kribwerk
- Het woord kribben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kribben" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
kribben