kladden
- klad·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kladden |
kladde |
geklad |
zwak -d | volledig |
kladden
- inergatief knoeien, vlekken maken
- Ik zit een beetje te kladden.
1.
vervoeging van |
---|
kladden |
kladden
- meervoud verleden tijd van kladden
- Wij kladden.
- Jullie kladden.
- Zij kladden.
- Wij kladden.
de kladden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord klad
- bij de kladden nemen/grijpen/pakken/vattenvastgrijpen, aanpakken ('klad' in de betekenis: stuk stof)
- Het woord kladden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kladden" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ kladden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be