• klie·der
vervoeging van
kliederen

klieder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kliederen
    • Ik klieder. 
  2. gebiedende wijs van kliederen
    • Klieder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kliederen
    • Klieder je? 
96 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be