snoek
- snoek
- van Middelnederlands snoec, in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in 1286 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snoek | snoeken |
verkleinwoord | snoekje | snoekjes |
de snoek m
- (straalvinnigen) bepaald soort roofvis die in zoete wateren voorkomt, Esox lucius
- een figuur uit de acrobatiek, nl. de positie van de bovenpersoon wanneer deze horizontaal op de handen van een staande of voeten van een liggende onderpersoon ligt. (bv. de hoge of de lage snoek)
- [1] esox lucius
- snoeken, snoekachtigen, zalmachtigen, beenvissen, straalvinnigen, beenvisachtigen, chordadieren, dieren
- amoersnoek, beensnoek, binnensnoek, kaaimansnoek, kettingsnoek, kwastsnoek, moddersnoek, prachtvinkwastsnoek, rondsnoek, zeesnoek
- Afrikaanse snoekzalmen, gevlekte snoekforel, snoekalen, snoekbaars, snoekforellen, snoekmakreel, snoekslijmvissen, snoekzalmen
- snoekachtig, snoekakte, snoekangel, snoekbek, snoekbroed, snoekcichlide, snoekdobber, snoekdreg, snoekduik, snoeken, snoekenaas, snoekenangel, snoekenbal, snoekenbek, snoekenblad, snoekenkop, snoekenstaart, snoekenstrik, snoekenvangst, snoekenvet, snoeker, snoekfuik, snoekgrondel, snoekharig, snoekhengel, snoekkop, snoeklepel, snoekpolder, snoekreel, snoekschimmel, snoekshoofd, snoeksmond, snoeksprong, snoekstaart, snoekster, snoeksteur, snoektuig, snoekvangst, snoekvis, snoekvisserij, snoekvlees, snoekwerk, snoekzet
- Indien snoek wordt beschouwd als individu van de familie of andere groep snoeken zie dan Hyponiemen snoeken
1. bepaald soort roofvis die in zoete wateren voorkomt, Esox lucius
vervoeging van |
---|
snoeken |
snoek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snoeken
- Ik snoek.
- gebiedende wijs van snoeken
- Snoek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snoeken
- Snoek je?
- Het woord snoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snoek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "snoek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ snoek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be