• snoek·duik
enkelvoud meervoud
naamwoord snoekduik snoekduiken
verkleinwoord snoekduikje snoekduikjes

de snoekduikm

  1. sprong (in het water) waarbij men met het gezicht naar beneden houdt en het lichaam min of meer horizontaal gericht is
     In de schemerige kamer waren de stoelen om de tafel vaag zichtbaar, vier eenzame stoelen; opeens bedacht ik dat ik haar een plaats moest aanbieden, dat hoorde nu eenmaal zo, maar behalve die stoelen, waar ze overigens nooit op had gezeten, stonden er talrijke middagen tussen ons, waarop ze lachend en snaterend was komen binnenstormen en praktisch vanaf de deur een snoekduik had genomen om ruggelings of op haar buik op mijn bed neer te ploffen.[1]
     De Gios moet de snoekduik hebben zien aankomen.[2]
     Kopdoelpunten zijn vaak mooie doelpunten en blijven lang in het collectieve geheugen hangen. Denk aan de 1-1 door Dick Nanninga in de finale tegen Argentinië in 1978, de snoekduik van Van Persie tegen Spanje op het WK in 2014 en ook de kleine Wesley Sneijder wist op het WK in 2010 tegen Brazilië met het hoofd het net te vinden.[3]
  1. Péter Nádas
    “Het boek der herinneringen” (1986), Athenaeum - Polak & Van Gennep  , ISBN 9055154407
  2. Léon de Kort
    “ELke Dag een uur” (2015), Nieuw Amsterdam  , ISBN 9789046820216
  3.   Weblink bron “Kopverbod in Vlaanderen: is de kopsterke spits straks een schim uit het verleden?” (Woensdag 20 maart, 17:13), NOS