duik
- duik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duik | duiken |
verkleinwoord | duikje | duikjes |
de duik m
- een sprong waarbij men zich -meest ondersteboven- onder water begeeft
- ▸ Op 10 juli 2019 bereikt la belle fille op haar racefiets zwoegend de top. Ze zou net als haar voorgangers uit de 17de eeuw ook wel een frisse duik willen nemen, maar voorlopig volstaan gulzige slokken uit haar bidon.[1]
- het zich in water onderdompelen
- ▸ Ik stopte alleen om af en toe een duik in een meertje te nemen.[2]
|
vervoeging van |
---|
duiken |
duik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duiken
- Ik duik.
- gebiedende wijs van duiken
- Duik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duiken
- Duik je?
- Het woord duik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duik" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duik | duike |
duik
- deuk
- «Die buffers het duike in.»
- Er zitten deuken in de bumpers.
- «Die buffers het duike in.»