Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • duik·hand·schoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duikhandschoen duikhandschoenen
verkleinwoord duikhandschoentje duikhandschoentjes

Zelfstandig naamwoord

de duikhandschoenv / m

  1. (kleding) een handschoen die een duiker draagt als onderdeel van zijn duikuitrusting tijdens het duiken.
    • Aan iedere hand draagt een duiker een duikhandschoen. 

Gangbaarheid