• shoot
enkelvoud meervoud
naamwoord shoot shoots
verkleinwoord - -

de shootm

  1. (fotografie) opname van een serie foto's op een bepaalde locatie met eenzelfde onderwerp
    • Tot slot: heeft hij favoriet voedsel om te fotograferen? "Jazeker: chocolade. Dat kan ik dan na de shoot meteen opeten. Ik ben er gek op!" [2]
    • Dat is wat ik in al die jaren heb geleerd. Wil je een shoot (fotoserie) tot een succes maken, dan moet je niet denken: hier ben ik, de grote artiest. [3]
  2. (filmkunst) opname van een of meer scènes uit een film op een bepaalde locatie
    • Tegenover het eethuisje staat een vrachtwagen met geopende achterklep voor een huis met dichtgetimmerde ramen. Drie jongens sjouwen met statieven, lampen en verlengkabels. Een jongen steekt met een grote kabelhaspel de straat over en gaat het eethuisje binnen. "Een filmploeg bezig met een shoot," weet mijn vriend. [4]
  3. (sport) (hockey) overtreding waarbij de bal met de voet of het onderbeen wordt aangeraakt
    • En wat ook regelmatig voorkomt is dat het zelfs met beelden niet te bepalen is of iets nou wel of geen shoot was. [5]

shoot

  1. (krachtterm) uitroep van ergernis
    • Toen ik het las dacht ik: shoot, was daar niks lekkerders van te maken? [6]
  2. zeg het maar, uitnodiging aan iemand die aarzelt om wat te zeggen
    • "(…) Nog meer vragen, dokter?" zegt hij lachend.
      'Ja, maar het is een beetje banaal, dokter, vind ik zelf.'
      "Shoot! Dokter."
       [7]


  • shoot
  • Afkomstig van het Oudengelse werkwoord sceotan
vervoeging
onbepaalde wijs to  shoot 
he/she/it  shoots 
verleden tijd  shot 
voltooid
deelwoord
 shot 
onvoltooid
deelwoord
 shooting 
gebiedende wijs  shoot 

shoot

  1. schieten
  • to shoot dead
doodschieten
enkelvoud meervoud
shoot shoots

shoot

  1. (plantkunde) scheut
  2. fotosessie
  3. filmopname


shoot m

  1. (spreektaal) shot (heroïne)
    «Seul un shoot pourra le calmer.»
    Alleen een shot kan hem kalmeren. [1]