schoffel

- Geluid: schoffel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxɔfəl / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈsχɔfəɫ/, /ˈsχɔfɔɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈsxɔfəl/
- schof·fel
- In de betekenis van ‘tuingereedschap’ voor het eerst aangetroffen in 1651 [1]
- afgeleid van het sterke werkwoord schuiven met het achtervoegsel -el [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoffel | schoffels |
verkleinwoord | schoffeltje | schoffeltjes |
- (gereedschap) een horizontaal liggend scherp geslepen mes van staal dat bevestigd is aan een houten steel
- Omdat hij een hekel had aan wieden gebruikte hij zo veel mogelijk de schoffel.
vervoeging van |
---|
schoffelen |
schoffel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schoffelen
- Ik schoffel.
- gebiedende wijs van schoffelen
- Schoffel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schoffelen
- Schoffel je?
- Het woord schoffel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schoffel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schoffel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schoffel op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be