• sche·me·ren
  • In de betekenis van ‘tussen licht en donker zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schemeren
schemerde
geschemerd
zwak -d volledig

schemeren

  1. onpersoonlijk donker of licht worden, tussen licht en donker zijn
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]