schemerdonker
  • sche·mer·don·ker
stellend
onverbogen schemerdonker
verbogen schemerdonkere
partitief schemerdonkers

schemerdonker [1]

  1. een helderheid hebbend die lijkt op het halfduister van de schemering
enkelvoud meervoud
naamwoord schemerdonker
verkleinwoord

het schemerdonkero

  1. het halfduister vlak voor zonsondergang
     In het schemerdonker enterden agenten op een woeste Atlantische Oceaan een zeilboot met duizenden kilo's coke aan boord. De cokezeilboot werd op de Atlantische Oceaan geënterd tijdens een storm. De Spaanse politie omschreef de actie als ‘buitengewoon gevaarlijk’, gezien de weersomstandigheden en de staat van de zee in dat gebied.[2]
     Zoiets toeter je niet rond, zou je zeggen. Vooral niet per midwinterhoorn vóórdat het advent is. Een lokale geestelijke verleende ter plekke absolutie voor zonden die nog zouden worden begaan. Maar in het schemerdonker van het viaduct twijfelden sommigen aan zijn status. ‘Roeping’ is een verwarrend begrip, als het gaat om de midwinterhoorn.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Marcia Nieuwenhuis en Tim van Rodijnen
    “Nederlandse drugsbendeleider aangehouden aan Spaanse Costa en pas ook al twee moordverdachten” (16 okt. 2021), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Peter Zandee
    “‘Zelfs dat de provincie Gelderland 1 euro minder dan de gemeente Berkelland had bijgedragen voor de totstandkoming van de ‘plantage’ was boerenslim’” (03-12-2021), Tubantia