schemer
- sche·mer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schemer | - |
verkleinwoord | - | - |
de schemer m
- de periode van verminderend licht tussen dag en nacht
1. de periode van verminderend licht tussen dag en nacht
vervoeging van |
---|
schemeren |
schemer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schemeren
- Ik schemer.
- gebiedende wijs van schemeren
- Schemer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schemeren
- Schemer je?
- Het woord schemer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schemer" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ schemer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be