schemeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schemeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schemeren | te schemeren | ||||||
toekomend | zullen schemeren | te zullen schemeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschemerd | te hebben geschemerd | ||||||
toekomend | geschemerd zullen hebben | geschemerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schemerend | geschemerd | ev. schemer |
mv. verouderd schemert |
schemere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | schemer | schemert | schemert | schemert | schemert | schemeren | schemeren | schemeren | |
verleden (o.v.t.) | schemerde | schemerde | schemerde | schemerde | schemerde | schemerden | schemerden | schemerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schemeren | zult/zal schemeren | zult/zal schemeren | zult schemeren | zal schemeren | zullen schemeren | zullen schemeren | zullen schemeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schemeren | zou schemeren | zou(dt) schemeren | zoudt schemeren | zou schemeren | zouden schemeren | zouden schemeren | zouden schemeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschemerd | hebt geschemerd | hebt/heeft geschemerd | hebt geschemerd | heeft geschemerd | hebben geschemerd | hebben geschemerd | hebben geschemerd | |
verleden (v.v.t.) | had geschemerd | had geschemerd | had geschemerd | hadt geschemerd | had geschemerd | hadden geschemerd | hadden geschemerd | hadden geschemerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschemerd hebben | zal/zult geschemerd hebben | zult/zal geschemerd hebben | zult geschemerd hebben | zal geschemerd hebben | zullen geschemerd hebben | zullen geschemerd hebben | zullen geschemerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschemerd hebben | zou geschemerd hebben | zou/zoudt geschemerd hebben | zoudt geschemerd hebben | zou geschemerd hebben | zouden geschemerd hebben | zouden geschemerd hebben | zouden geschemerd hebben |
vervoeging van het werkwoord schemeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | |||||||||
het | schemert | het | schemerde | het | zal schemeren | ||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
schemerend | heeft geschemerd | schemer | schemere |