Schemering.
  • sche·me·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord schemering schemeringen
verkleinwoord - -

de schemeringv

  1. toestand tussen dag en nacht, waarin het niet echt licht of donker is
    • In de schemering was de rand van het bos niet meer goed te zien. 
     Het festivalseizoen brengt een geheel andere sfeer met zich mee dan touren: overdag het zonnetje, ’s avonds de schemering.[2]
  2. tijd van de dag waarop het licht dan wel donker wordt
    • Tijdens de schemering heb je de beste kans reeën te zien. 
     Overal kwamen dieren uit het bos tevoorschijn terwijl ik in de schemering afdaalde naar de groene vallei waar een rivier doorheen liep.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. schemering op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Sofie Bongers
    “De bandjes hebben er zin in: ‘Onze act wordt één grote emotiebom’” (8 juni 2022) op nrc.nl  
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be