dusk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
dusk | dusks |
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to dusk |
he/she/it | dusks |
verleden tijd | dusked |
voltooid deelwoord |
dusked |
onvoltooid deelwoord |
dusking |
gebiedende wijs | dusk |
- Bekend sinds ca. 1200; van Middelengels dosc.[1] Mogelijk verder van Angelsaksisch dox "donker", Proto *duskaz, Indo-Europees *dʰwes-.
dusk
dusk
- onovergankelijk, (meteorologie) donker worden, schemeren
- overgankelijk donker maken, verduisteren [1]
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
dusk | dusker | duskest |
dusk
- met een kleur als van de avondschemering; neigend naar donker/zwart
- ↑ dusk, Online Etymology Dictionary. OED twijfelt echter aan de verklaring dat het ook een erfwoord uit het Oudengels en Protogermaans is.