• door·sche·me·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorschemeren
schemerde door
doorgeschemerd
zwak -d volledig

doorschemeren

  1. vaag zichtbaar zijn
    • De omtrekken van het schip schemerde door de mist heen. 
  2. samen met werkwoord laten: iets suggereren
    • De directeur liet zijn te nemen beslissing doorschemeren aan zijn naaste medewerkers. 
     De graaf fronste en tuitte zijn lippen. Het is namelijk wel deftig om beledigingen te laten doorschemeren, maar niet om ze hardop uit te spreken.[1]
  1. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477