doorschemeren
- door·sche·me·ren
- samenstelling van door en schemeren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
doorschemeren |
schemerde door |
doorgeschemerd |
zwak -d | volledig |
doorschemeren
- vaag zichtbaar zijn
- De omtrekken van het schip schemerde door de mist heen.
- samen met werkwoord laten: iets suggereren
- De directeur liet zijn te nemen beslissing doorschemeren aan zijn naaste medewerkers.
- ▸ De graaf fronste en tuitte zijn lippen. Het is namelijk wel deftig om beledigingen te laten doorschemeren, maar niet om ze hardop uit te spreken.[1]
- Het woord doorschemeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477