doorschemeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorschemeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorschemeren | door te schemeren | ||||||
toekomend | zullen doorschemeren door zullen schemeren |
te zullen doorschemeren door te zullen schemeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgeschemerd | te hebben doorgeschemerd | ||||||
toekomend | doorgeschemerd zullen hebben | doorgeschemerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorschemerend | doorgeschemerd | ev. schemer door |
mv. verouderd schemert door |
schemere door (bijzin) doorschemere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schemer door | schemert door | schemert door | schemert door | schemert door | schemeren door | schemeren door | schemeren door | |
verleden (o.v.t.) | schemerde door | schemerde door | schemerde door | schemerde door | schemerde door | schemerden door | schemerden door | schemerden door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorschemeren | zult/zal doorschemeren | zult/zal doorschemeren | zult doorschemeren | zal doorschemeren | zullen doorschemeren | zullen doorschemeren | zullen doorschemeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorschemeren | zou doorschemeren | zou(dt) doorschemeren | zoudt doorschemeren | zou doorschemeren | zouden doorschemeren | zouden doorschemeren | zouden doorschemeren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorschemer | doorschemert | doorschemert | doorschemert | doorschemert | doorschemeren | doorschemeren | doorschemeren | |
verleden (o.v.t.) | doorschemerde | doorschemerde | doorschemerde | doorschemerde | doorschemerde | doorschemerden | doorschemerden | doorschemerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorschemeren door zal schemeren |
zult/zal doorschemeren door zult/zal schemeren |
zult/zal doorschemeren door zult/zal schemeren |
zult doorschemeren door zult schemeren |
zal doorschemeren door zal schemeren |
zullen doorschemeren door zullen schemeren |
zullen doorschemeren door zullen schemeren |
zullen doorschemeren door zullen schemeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorschemeren door zou schemeren |
zou doorschemeren door zou schemeren |
zou(dt) doorschemeren door zou(dt) schemeren |
zoudt doorschemeren door zoudt schemeren |
zou doorschemeren door zou schemeren |
zouden doorschemeren door zouden schemeren |
zouden doorschemeren door zouden schemeren |
zouden doorschemeren door zouden schemeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgeschemerd | hebt doorgeschemerd | hebt/heeft doorgeschemerd | hebt doorgeschemerd | heeft doorgeschemerd | hebben doorgeschemerd | hebben doorgeschemerd | hebben doorgeschemerd | |
verleden (v.v.t.) | had doorgeschemerd | had doorgeschemerd | had doorgeschemerd | hadt doorgeschemerd | had doorgeschemerd | hadden doorgeschemerd | hadden doorgeschemerd | hadden doorgeschemerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgeschemerd hebben | zal/zult doorgeschemerd hebben | zult/zal doorgeschemerd hebben | zult doorgeschemerd hebben | zal doorgeschemerd hebben | zullen doorgeschemerd hebben | zullen doorgeschemerd hebben | zullen doorgeschemerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgeschemerd hebben | zou doorgeschemerd hebben | zou/zoudt doorgeschemerd hebben | zoudt doorgeschemerd hebben | zou doorgeschemerd hebben | zouden doorgeschemerd hebben | zouden doorgeschemerd hebben | zouden doorgeschemerd hebben |