• sug·ge·re·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opperen’ voor het eerst aangetroffen in 1843 [1]
  • afgeleid van het Franse suggérer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
suggereren
suggereerde
gesuggereerd
zwak -d volledig

suggereren

  1. voorstellen; een suggestie doen; een tip of alternatieve methode geven
    • Als dat niet lukt, suggereer ik terug te gaan naar de winkel. 
     Het enige wat u moet weten, is dat de openslaande deuren naar het terras niet goed sluiten. In het geval dat er een stevige bries staat, zou ik u suggereren een stoel tegen de deuren aan te plaatsen.[4]
  2. beweren, de suggestie wekken
    • Diverse onderzoeken suggereren dat er meer aan de hand is. 
    • Hoewel het logo suggereert dat het bedrijf is aangesloten bij het keurmerk is niets minder waar. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]